De droom van een struisvogel.
 
Een struisvogel wou ook eens vliegen.
Ja, echt hoor ik zal er niet om liegen.
Daarvan liep hij elke dag te dromen.
Dat hem dat eens zou overkomen.
Hij vroeg het hier, en vroeg het daar.
Iedereen vond hem maar raar.
Ze lachten hem uit, en riepen je bent echt gek.
Dat lukt nooit, met die poten en met die nek.
Je vleugels te klein, en je poten te groot.
Als je dat probeert, dan val je dood.
Naast hem zat een grote gier.
Die pijn in zijn buik had van plezier.
He, struis zei de gier, daar is heus geen denken aan.
Die wensdroom van jou zal echt niet gaan.
Je hebt niet het lijf, en niet de bouw.
Dus vliegen kun je nooit, vergeet die droom maar gauw.
De struisvogel liep verdrietig weg.
Dat men zo over hem dacht, nou ja zeg.
Hij liep naar de hoge berg en zei; ik zal het je laten zien.
Dan vergaat je het lachen wel,let op je zult het zien.
Hij sprong van de top, en sloeg zijn vleugels uit.
En viel op de grond, met een hard geluid.
Weg dromen, en met tranen in zijn ogen.
Wist hij nu zeker, een struisvogel kan nooit vliegen, dat kan je geloven.
  jack.