De pannenkoek.
 
 
 
 
Een pannenkoek lag op mijn bord, en keek me guitig aan.
Zoiets van, eet mij, eet mij, leek het wel, ik heb dat ook gedaan.
Maar o wat schrik net toen ik een ferme hap wou nemen.
Schoof hij tussen mijn handen uit, en nam ineens de benen.                     
Hij rolde zo bij mij vandaan, en huppelde naar buiten.                      
Je zult het misschien niet geloven, maar echt hij nam de kuiten.
 
 
Ik rende snel achter hem aan, maar hij wist me steeds weer te ontglippen.
Door heel snel weg te rollen, en omhoog te wippen.
Nu werd ik toch wel vreselijk boos, en riep hè kom hier.
Wat ben jij voor een pannenkoek, je bent een echte klier.
Maar wat ik ook probeerde, hij was me steeds te slim af.
En als ik dacht nu heb ik je, verdween hij weer in draf.
Nu had ik vroeger iets gehoord, hoe je een vogeltje kon pakken.
Dat kon je doen met zout op zijn staart, zo kon je ze verlakken.
Met die gedachten nam ik zout, en sloop stil op hem af.
En gooide toen dat zout op hem, en riep dit is je straf.
De pannenkoek, plofte toen neer, geheel uitgeblust.
Ik gooide hem snel op mijn bord, heb hem met stroop toen maar gesust.
Dus als je eens pannenkoeken bakt, kijk dan echt zonder dollen.
Uit naar die rakkers op je bord, die lachend weg kunnen rollen.
 
 
                                                                                                                             jack