Zwart wit.

Een zwarte beer liep mopperend te slenteren in het woud.
Hij had vandaag geen goede bui, en voelde zich benauwd.
Verdorie, riep de beer, wat is er met me aan de hand.
Ik zie ook rare dingen, lijk wel niet goed bij mijn verstand.
Ik zie een vreemde witte beer, die wonen hier toch niet.
Maar hoe ik ook met mijn kop ga schudden, het beeld veranderd niet.

Snel liep hij naar de witte beer, en keek haar eens goed aan.
En vroeg, zeg witte beer, waar kom jij nu toch vandaan.
Uhh sprak zij verlegen tegen hem, men liet mij even los.
Toen verdwaalde ik zomaar, hier in dit grote bos.
Maar wat ben jij zwart, is dat wel goed, moet jij je niet eens wassen.
Want ik denk dat je verkeerd bent opgedroogd, door het rollen in de plassen.
De zwarte beer keek beteuterd naar de witte beer en sprak nu tegen haar.
Nee, hier zijn alleen maar zwarte beren in dit bos, en dat is echt niet raar.
Zij keek beteuterd om zich heen, en lachte naar hem verlegen.
Ja, als dat zo is ben ik wel vreemd, zeg beer kun jij daar tegen.
Durf jij het met mij aan al ben ik dan zo wit.
Want ik wil wel een man als jij, maar wel een met veel pit.
Hé, zei de zwarte beer, wat zeg je nu, ik zou niet durven.
Pas op hoor mooie witte beer, ik pak je zo bij je lurven.
Ze liepen samen zij aan zij, verder in het grote bos.
En zette zich samen neer, onder een boom in het zachte mos.
De zwarte beer zei tegen haar, zeg zou je met mij willen trouwen.
En samen dan in mijn hol gaan wonen, het zou je niet berouwen.
We zouden leuke kinderen krijgen, en misschien zijn ze wel apart.
Want zullen we kinderen krijgen, die zijn dan wit en zwart.
En zo gingen ze samen weg, men heeft ze nog een keer gezien.
Daar waren wit zwarte beren in dat bos, ik heb het zelf gezien.

Maak jouw eigen website met JouwWeb