Flip.

Ik had een hond, hij heette Flip en was een rare snuiter.
Je kon wel zeggen een gek geval, een echte flierefluiter.
Zijn oren hingen op de grond, zijn neus had grote gaten.
En als ik met hem buiten liep, hoorde je iedereen over ons praten.
Hij had een mooie bruine vacht, en ook wat zwarte plekken.
En op zijn oor, ja het is heus, daar zaten rare vlekken.
Maar verder was het best een schat, hij was enkel een beetje gek.
O ja dat was ik vergeten, hij had een wratje in zijn nek.
Kwam ik laat thuis, dan begroete hij me, als was ik jaren weggeweest.
Dan gaf ik hem een koekje, dat was voor hem een feest.
Ik pakte dan zijn riem, en nam hem mee naar buiten.
Dan werd hij o zo vreselijk blij, en beet zacht in mijn kuiten.
Na wat te hebben gelopen, was ik toch echt wel moe.
Maar dan wou hij nog spelen, wou echt niet naar huisje toe.
Dan liep hij maar te zeuren, en keek me intens aan.
Zo van nu al naar huis toe, ik heb nog niets gedaan.
Eindelijk dan weer thuis, mijn jas maar uitgedaan.
En dan op kousenvoeten, maar naar mijn bed gegaan.

Maar hè dat was niet eerlijk, Flip had mijn bed ingepikt.
En hoe ik ook zei verdwijn, mij steeds maar weer afgelikt.
Zijn kop dan op het kussen, keek hij mij treurig aan.
Als of hij dan wou zeggen, waarom moet ik nu gaan.
Ik was de hele dag alleen, heb op het huis gepast.
Op alle mooie spullen, ook die van in de kast.
Want daar ligt ook mijn eten, heus daar komt niemand aan.
Want als ze dat proberen, dan is het met hun gedaan.
Nu moet ik eerlijk zeggen, dat is ook echt wel waar.
Want hoe laat of ik ook thuis kwam. Flip was altijd daar.
Ik ben toen maar gaan slapen, met Flip naast mij in bed.
En ik zal het hem niet zeggen, maar toch had ik wel pret.

Maak jouw eigen website met JouwWeb