Het hangbuikzwijntje.
                                      
In een warme varkensstal, daar lag een hangbuikzwijntje.
Hij was niet erg groot, maar het was ook geen kleintje.
Hij kreeg zijn eten steeds op tijd, maar zat wel erg alleen.
Hij hoorde wel geluiden, en keek dan om zich heen.
Ik wil onder de mensen, zo zei hij tot zijn eigen.
Ik graag iets beleven, laat ze de rambam krijgen.
Hij ging eens heel diep denken, en keek nadenkend rond.
Wat zou hij nu uitspoken, en wat men daar van vond.
Hij gooide zijn gewicht, heel hard tegen het hek.
Dat ging ineens zomaar open, hé dat was even gek.
Nu wandelde hij gewoon op zijn gemak.
Over het boerenerf, en had aan alles lak.
Hij snuffelde wat rond, en at stiekem van de peren.
En ineens zei hij, ik denk ik moet hem smeren.
Hij liep over de weg, en genoot met volle teugen.
En dacht aha, aha, dit zal me nog lang heugen.
   
Hij zag de paarden staan, en zag ook heel veel koeien.
Die bij het aanzien van hem, heel hard toen gingen loeien.
                                                                                 
Ha, ha zo zeiden zij, wat ben jij een raar geval.
Met die grote hangende buik, dat is toch al te mal.
Snel liep ons zwijntje heen, en voelde zich wel raar.
Want wat die koeien zeiden, was dat nu werkelijk waar.
Hij had heel lang gelopen, en was nu echt wel moe.
Wat zal ik nu gaan doen dacht hij, waar moet ik nu naar toe.
Hij kwam in de grote stad aan, en keek zijn ogen uit.
Dat was toch wel heel vreemd hoor, en wat een raar geluid?
Toen liep hij verder door, en zag een kinderboerderij.
Hij zag daar heel veel andere dieren, en o wat waren die toch blij.
Hij sprak een grote geit aan, en vroeg kan ik hier komen.
Het lijkt me eigenlijk wel lekker hier, ik zal jullie dan belonen.
Kom maar lekker bij ons, zo zei de oude geit.
Want morgen komen hier weer kinderen, je krijgt hier echt geen spijt.
Het zwijntje ging nu eerst slapen, hij was ook echt wel moe.
En als het dan weer morgen werd, zou hij zien wat of hoe.
En in de vroege morgen, de haan ging aan het porren
En zei kom op nu joh eten, want ik hoor je maag steeds knorren
Nu zag ons zwijntje kinderen, die hadden om hem veel lol.
Ze lachten, en wezen naar zijn buik, o hé wat was dat dol.
Ze aaiden hem en spraken, wat ben jij een lief dier.
Wij alle hopen zeiden ze, dat jij blijft heel lang hier.
Ja, zei het zwijntje, het is hier leuk, en wat kan me hier gebeuren.
Want als ik nu weer weg ga, zal me dat echt betreuren.
Dus kom je langs een kinderboerderij, dan zie je ook het zwijntje.
Je hebt dan heus geen brilletje nodig, want echt het is geen kleintje.
                                       
                                                                                           jack

 

 

 

                                                                                                           

 

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb